Iemand met godsliederlijk veel klachten belde aan het eind van mijn werkdag op om een reeks afspraken af te zeggen. Zijn klachten bleken als sneeuw voor de zon te zijn verdwenen. “Hij knipte alleen maar met zijn vingers!!”, klonk het opgetogen. “Gratis!!’, voegde hij daar nog eens gemelijk aan toe. “Niet te geloven!”, zei ik. Natuurlijk een of andere kwakzalver, dacht ik bij mezelf, maar hoe dan ook, heerlijk voor mijn patiënt om eindelijk verlost te zijn van al die ellende. Alleen dat ‘gratis’ intrigeerde mij. “Moest u verder nog iets doen?”. “Nou, nee..”, hij aarzelde even, “nou ja, ik mocht niets over hem vertellen en ik moest er in het vervolg op letten te laten wat niet goed en niet waar was. “Hm.. opmerkelijk”, zei ik, wenste hem het allerbeste en hing op.
Ik verzonk in gedachteloosheid. Mijn ogen en oren stonden open, maar ik zag of hoorde niets. Toch voelde ik me glashelder, als een spiegelende vijver bij het krieken van de dag. Een harde bons op de deur van de wachtkamer. Zou er nog iemand zitten? “Sorry, ik dacht, dat niemand meer op mij wachtte”, riep ik geschrokken. “Ik wacht niet en u wacht ook niet op mij”, was het veelbetekenende antwoord. De meer dan vriendelijke stem deed mij de schrik van de bons vergeten. “U hebt dus geen klachten en u bonst alleen maar op mijn deur om te zeggen dat ik niet op u wacht?”.
Vreemd genoeg, voelde ik me niet geërgerd, eerder geamuseerd en nieuwsgierig. Er kwam geen weerwoord. Een lichte spot omvat door eerlijk gemeende ernst daagde mij uit. “Waarom zou ik als dokter op u wachten? Ik heb geen klachten!”, zei ik met iets te veel nadruk op ‘ik’. “Ook als nooit meer iemand in uw wachtkamer komt zitten?”, kreeg ik als lik op stuk. Het leek wel of er dwars door mij heen werd gekeken. Daar had ik nog nooit bij stil gestaan. Plotseling moest ik aan mijn patiënt denken, die alle afspraken had afgezegd. “Daarover maak ik mij absoluut geen zorgen!”, verdedigde ik mij met overdreven bravoure. Als verantwoording voerde ik nog aan, dat er veel te veel mensen waren die niet weten wat goed is. “Zou het u goed van pas komen als die mensen onwetend bleven?”. Als stalen priemen voelde ik van alle kanten ogen fonkelen. Al mijn zekeringen gingen er van gloeien. “Ja..eh nee.., natuurlijk niet!”, zei ik verbouwereerd en in mijn verbeelding zag ik de knippende vingers van die zogenaamde genezer.
“Zou zo iemand welkom zijn?”, hoorde ik mij zelf zeggen, want er was verder niemand in mijn spreekkamer. Had ik soms gedroomd? De vraag is er niet minder om. Wat zou ik daarop zeggen als ik graag baasje wil spelen? Wat zou ik zeggen als ik doodziek was of voor mijn part een beetje? Als ik zo vrij mag zijn, wat zou u zeggen?
Heremetijd
Geef een reactie