‘Mag ik dan nu samenvatten wat we aan de samenleving willen voorstellen?’. De voorzitter van de Polderzorg keek de grote zaal in. Het was een belangrijk moment, om niet te zeggen een moment van leven en dood voor de Polderzorg. Het water stond aan ieders lippen. Iedereen was aanwezig. Overheidsinstanties, gemeentelijke instanties, zorgverzekeraars, belangenorganisaties, maar geen hulpverleners of patiënten. De spanning was om te snijden. Hij schraapte zijn keel en las het voorstel punt voor punt voor. Instemming, afwijzing, geroezemoes. Het was duidelijk. Weinig eensgezindheid. Een Poolse landdag lag op de loer. Vanachter uit de zaal klonk een sonore stem.
‘Meneer de voorzitter’, als ik het goed begrijp wilt u afgesproken hebben, dat de burger moet gaan betalen voor het bepalen wie wanneer welke zorg mag krijgen en voor hoeveel die zorg door wie mag worden geleverd. Is dat correct?’
De voorzitter begon te sputteren, maar de stem belette hem te spreken.
‘Weet u wat een polder is, meneer de voorzitter? Dat is een stuk grond onder de zeespiegel die droog gehouden wordt door dijken en gemalen. Nu wilt u de burger harder laten pompen om het verdrinkende land droog te malen en hier in de zaal zitten de dijken, hoog en droog.
De voorzitter hield het niet meer. ‘U zet de wereld op zijn kop! Wij zijn er juist om er voor te zorgen dat de burger het allemaal kan blijven betalen. Wie vertegenwoordigt u eigenlijk!?’. Zijn stem sloeg over van verontwaardiging.
‘Dat zal ik u zeggen. Niemand, helemaal niemand! Ik stel niets voor. Ik BEN slechts. Maar als je zegt WAT IS, dan zet dat inderdaad een wereld op zijn kop, de uwe wel te verstaan. Een dijk van een wereld, mag ik wel zeggen. Met die polderzorg van u’, de stem werd nu kristalhelder, ‘zal de wereld voortdurend op zijn kop krijgen, een wereld van malende burgers!’.
Heremetijd
Lees: MIJN PLEIDOOI (1988!)
Geef een reactie